Mede naar aanleiding van ‘Perspectief 2030’ en het advies ‘Waardevol toerisme’ van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur is het werken aan de juiste balans tussen de lusten en lasten van toerisme de afgelopen jaren centraal komen te staan in bestemmingsmanagement. Veel regio’s zijn daarom op zoek naar manieren waarop de balans van een bestemming gemeten kan worden. Om hen daarbij te helpen, heeft het Data & Development Lab - waar CELTH onderdeel van is - in 2022 een weegschaalmodel met bijbehorende indicatoren en databronnen ontwikkeld. Het afgelopen jaar hebben we bij HZ Kenniscentrum Kusttoerisme volop geëxperimenteerd met de toepasbaarheid van dit model in de Zeeuwse context. Dat deden we in samenwerking met de kustgemeenten Noord-Beveland, Schouwen-Duiveland, Sluis en Veere en mede gefinancierd door de provincie Zeeland.
Oefening om te komen tot best bruikbare indicatoren
Allereerst hebben we zo’n 100 indicatoren die bij de DDL-weegschaal als voorbeeld werden benoemd, getoetst op basis van een aantal criteria:
- Beschikbaarheid. De praktijkervaring leert dat balans sterk verschilt op lokaal niveau. Het is dan ook noodzakelijk om tenminste op gemeentelijk niveau over data te beschikken. In hoeverre zijn data op gemeenteniveau beschikbaar voor deze indicator en hoe makkelijk is data te verkrijgen als het gaat om tijd en kosten?
- Causale relatie met toerisme. In hoeverre meet een indicator een directe oorzaak-gevolg relatie met toerisme? Er zijn bijvoorbeeld veel indicatoren die inzicht geven in het directe belang van toerisme voor de economie (zoals het aandeel T&R banen in de totale werkgelegenheid), maar het is een stuk lastiger om een indicator te ontwikkelen die inzicht ge in de eventuele relatie tussen toerisme en criminaliteit.
- Veelzeggendheid voor balans. Hoe waardevol of essentieel is een indicator om te komen tot een oordeel over balans? De toeristische intensiteit en dichtheid zijn erg veelzeggend, terwijl het absolute aantal bedrijven veel minder zegt.
- Vergelijkbaarheid. In hoeverre zijn voor een indicator data voor andere regio’s in Nederland beschikbaar en/of te verzamelen? Sommige regio’s hebben zeer veel data beschikbaar, andere heel weinig. Maar een vergelijking is van belang bij het interpreteren van de data.
Op basis van deze toetsing hebben we een voorselectie van indicatoren gemaakt en hiervoor data voor de vier kustgemeenten verzameld. Vervolgens hebben we werksessies georganiseerd met beleidsmedewerkers vanuit verschillende expertisevelden om te bespreken welke indicatoren zij het meest veelzeggend vinden, of deze indicatoren helpen om uitspraken te doen over de balans van hun bestemming en of er nog indicatoren missen. Op basis van deze stappen hebben we uiteindelijk 19 indicatoren als ‘best bruikbaar’ benoemd. Een aantal hiervan zijn nieuw of aangepast ten opzichte van de indicatoren zoals voorgesteld door het DDL.
Belangrijkste lessen
De 19 best bruikbare indicatoren geven een verre van compleet beeld van alle aspecten van impact en draagkracht, zoals genoemd in de DDL-weegschaal. Het is op basis van deze indicatoren dan ook niet mogelijk om een volledig oordeel te vormen over balans: we hebben de DDL-weegschaal niet volledig kunnen vullen en op die manier balans kunnen meten. Wel zeggen de betrokken gemeenten dat zij nu veel meer inzicht hebben in de omvang en impact van toerisme op hun bestemming. Ook waren de werksessies met hun collega’s uit andere beleidsdomeinen waardevol voor het erkennen van de invloed van toerisme op veel onderdelen van de omgeving.
Waarom is het nu niet gelukt om op basis van de weegschaal tot een oordeel over balans te komen?
- Vanuit de weegschaal wordt een veelheid van onderwerpen, met nog meer mogelijke indicatoren, aangedragen. Op het eerste gezicht staat vooral het gebrek aan data de daadwerkelijke toepassing in de weg. Nader beschouwd blijkt ook de veelheid van onderwerpen bijzonder complex. Het idee om te komen tot één eindoordeel over balans doet geen recht aan deze complexiteit. Ondanks de samenhang tussen alle elementen van de weegschaal zijn de onderwerpen één op één nauwelijks aan elkaar te relateren. Want hoe verhoudt ecologische impact zich tot psychologische draagkracht? En hoe weeg je economische impact ten opzichte van fysieke draagkracht?
- Bovendien wordt een aantal onderwerpen in de weegschaal weer onderverdeeld in een hele reeks sub-onderwerpen die er óók allemaal toe doen en die inhoudelijk sterk verschillen. Bij fysieke draagkracht bijvoorbeeld zijn nutsvoorzieningen een volledig ander onderwerp dan de vervoersinfrastructuur of de capaciteit van toeristische accommodaties. Het vormen van één oordeel over fysieke draagkracht zou het belang en de diversiteit van die verschillende sub-onderwerpen negeren. Daarom is het wellicht beter om de indicatoren op zichzelf te laten staan, net zoals bijvoorbeeld het CBS in de Regionale Monitor Brede Welvaart heeft gedaan.
- Kijkend naar die indicatoren blijkt het bovendien vrijwel onmogelijk om kwantitatieve grenswaarden te bepalen. Het is niet mogelijk om te stellen dat bij waarde X op indicator A sprake is van balans of disbalans. De interactie tussen de verschillende indicatoren en de lokale context spelen hierin een te grote rol. Ook het wegen van positieve versus negatieve impacts is niet eenvoudig te kwantificeren, omdat impacts geheel verschillend van aard zijn en niet tegen elkaar kunnen worden weggestreept. Bovendien kunnen impacts terechtkomen op verschillende plekken of bij verschillende groepen stakeholders.
Dit leidt tot de conclusie dat de DDL-weegschaal weliswaar een goed kader vormt voor het denken over balans, maar dat de set van indicatoren in de weegschaal te veelomvattend en divers is voor het daadwerkelijk meten en beoordelen van balans. Het ligt daarom voor de hand om te komen tot een set van kernindicatoren, die de meest essentiële onderwerpen vanuit de weegschaal adresseert en aan de hand waarvan het gesprek gevoerd kan worden.
Een goed bruikbare set van kernindicatoren, heeft idealiter de volgende kenmerken:
- doen gezamenlijk recht aan de verschillende aspecten van balans;
- zijn ten minste meetbaar op gemeenteniveau;
- bieden de mogelijkheid tot langjarig meten;
- zijn vergelijkbaar met andere gemeenten in de provincie en daarbuiten;
- kunnen in zekere mate beïnvloed worden door (beleids)maatregelen.
Vervolg in Zeeland én Zuid-Holland
In Zeeland zijn we op dit moment al aan de slag met het vervolg. Enerzijds richt dit vervolg zich op het compleet krijgen van de data voor de 19 best bruikbare indicatoren voor alle Zeeuwse gemeenten en het visueel weergeven daarvan anderzijds op het uitdenken van een meerjarenplan voor hoe nu verder als het gaat om het meten van balans. Daarbij is sprake van een belangrijke wisselwerking met een vergelijkbaar project in Zuid-Holland. In opdracht van die provincie werkt CELTH namelijk samen met Erasmus UPT, Bureau BUITEN en Bureau voor Ruimte & Vrije Tijd aan het ontwikkelen en testen van een algemeen toepasbare methode voor het in kaart brengen van de balans van bestemmingen in Zuid-Holland. Gezien de complexiteit van het onderwerp is het enorm waardevol om met verschillende partners kennis en ervaringen uit te wisselen en te benutten voor een gezamenlijke weg vooruit.
Meer weten?
Alle stappen in het proces en alle bevindingen uit Zeeland zijn bijeengebracht in een uitgebreide methodologische rapportage, deze is op te vragen bij HZ Kenniscentrum Kusttoerisme: kenniscentrumtoerisme@hz.nl
Daniek Nijland
Onderzoeker bij HZ Kenniscentrum Kusttoerisme
Themamanager Leefomgeving bij CELTH